Een kleurrijke oom: mr. Gerrit Willem van Motman


mr. Gerrit Willem werd geboren te Mook op 11 september 1734, en overleed bijna 90 jaar later, op 24 januari 1823, op het landgoed Landfort in het oosten van Gelderland, waar hij ruim 20 jaar eigenaar van was geweest. Hij huwde op 28 februari 1758 in de Catharinakerk te Utrecht Anna Françoise Coenen, geboren te Zevenbergen op 29 december 1732. Zij overleed te Breda op 9 november 1789 en hun huwelijk bleef kinderloos


Over GW’s jeugd is niet veel, maar wel iets bekend. Zo vermeldde de Zutphense Courant van 6 december 1784 dat hij in 1744, dus op 10-jarige leeftijd in de herberg van zijn vader aan de Maas te Mook werkte. Hij had, zo luidde het verhaal, een emmer water uit de Maas gehaald voor het paard van een Gelderse jonker en daarvoor een fooitje gekregen. De jonker had op weg van Kleef de herberg bezocht. GW studeerde te Leiden; hij werd daar op 14 september 1754 als student in de rechten ingeschreven en promoveerde in de beide rechten (Romeins- en oud-vaderlandsrecht) op 12 juli 1755. Zijn dissertatie had als titel Novi Operis Nuntiatione, met als onderwerp het aanzeggen van bezwaar tegen ondernomen of te ondernemen bouwactiviteiten, gericht aan degene die verondersteld wordt wederrechtelijk te (gaan) bouwen op andermans eigendom.



Mogelijk onder bescherming van Lodewijk van Brunswijk kreeg hij reeds op 25 maart 1756 (hij was nog maar net 21) een aanstelling als schout van de vrijheid Roosendaal en de heerlijkheid Nispen. Hiervoor moest hij aan prinses Anna van Hannover, weduwe van prins Willem IV en voogdes van Willem V, f 7.000,- ineens en f 1.000,- jaarlijks betalen. Als eerste Roosendaalse schout mocht hij de titel van drossaard voeren. In 1778 werd hij benoemd tot rentmeester van de Bredase domeinen van de prins van Oranje in Stad, Land en Baronie van Breda. Hij woonde toen in het huis Hertsbeek te Breda.


In 1779 kreeg hij op eigen verzoek ontslag als schout van Roosendaal en Nispen. Zijn jonge neef Gerard Willem Panneboeter nam het ambt over. GW had sinds 4 december 1781 ook de functie van ontvanger van Roosendaal en Nispen. Vanaf 12 maart 1782 oefende hij dit ambt niet meer zelf uit maar liet het uitoefenen door een substituut-ontvanger, Cornelis Becude, met goedvinden van de Raad en de Rekenkamer. Aan het begin van de jaren negentig bekleedde hij nog diverse andere belangrijke functies.

GW was vrijmetselaar. De naamlijst ‘van den staat der (vrijmetselaars-)loge Het Vrij Geweeten zoo als dezelve zig bevind op den laatste Mey 1791’ vermeldt hem als Meester. Mede door zijn vele functies werd hij een vermogend man. Hij was vooral actief In het verwerven van onroerend goed. Begin 1791 kocht hij de hoge heerlijkheid van het huis Oosterwijk met de ambachts-heerlijkheid van het gelijknamige dorp voor f 11.000,- van Jan Jacob de Sadelijn. Oosterwijk behoorde tot de heerlijkheid Arkel. Sindsdien noemde hij zich Van Motman van Oosterwijk en gebruikte ook wel de titel van baron. In 1803 verkocht GW de heerlijkheid voor f 25.000,- aan de heer en vrouwe Van der Burg, ambachtsheer en vrouwe van Ameide.

Op 25 september 1802 kocht hij als huurder en bewoner voor f 18.500,- de havezate huize Landfort onder Megchelen in de gemeente Gendringen bij Anholt, waar hij tot zijn dood zou blijven wonen. Hij noemde zich in die tijd Van Motman van Landfort. In de tijd dat GW de bewoner was bestond alleen het middengedeelte. Later zijn de vleugels aangebouwd. Het schilderij met zijn portret hangt nog altijd in Huis Landfort; Stichting Erfgoed Landfort heeft het in langdurige bruikleen van de Stichting Brantzen van der Zyp te Arnhem.


GW stond bekend als conservatief en zeer prinsgezind. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat hij in 1795 na de Bataafse omwenteling al zijn ambten verloor en enige tijd als gevangene in de Gevangenpoort in Den Haag vertoefde. Kennelijk is hij op een gegeven moment weer vrijgelaten. Op 16 maart 1798 werd echter een arrestatiebevel (met opsporingsbericht) tegen hem uitgevaardigd, waarin hij als volgt werd omschreven: ‘oud Zeventig Jaaren, lang omtrent 6 Voet, wel gemaakt van Postuur, dragende een Staart-Paruik, waar over hij zijn grys hair gekamd heeft; hebbende blaauwe Oogen, een lange Neus, en zijnde regt en vlug van gang, (zo dat men hem oppervlakkig niet voor die Jaaren zoude aanzien).’ Hij wist echter op tijd te vluchten naar Rees in het Rijnland waar hij bleef tot 1802 (het arrestatiebevel tegen hem werd ingetrokken op 13 juni 1801). Daarna ging hij naar Landfort, waar hij tot zijn dood in 1823 bleef wonen.


Aangenomen moet worden, dat zijn familie hem zeer ter harte ging. Met bijna alle kinderen van zijn oudere broer Willem heeft hij namelijk op de een of andere manier te maken gehad: het eerste en derde kind werden te Roosendaal begraven, van het vierde kind is bekend, dat hij op een militaire school in Tholen, dus vlak bij Roosendaal, ingeschreven was, terwijl het zesde kind vanuit Roosendaal/Breda trouwde! Ook de zoon van zijn zuster, de reeds genoemde neef Gerard (Willem) Panneboeter, die op 3-jarige leeftijd zijn ouders verloor, groeide onder zijn hoede op. Last but not least: GW heeft ook zijn neef Gerrit Willem Casimir een groot geldbedrag geleend om zijn reis naar Indonesië en het opbouwen van een bestaan aldaar te bekostigen. Een schuld die GWC hem naar het schijnt nooit terugbetaald heeft, want na zijn overlijden stond het tot ruim 60.000 gulden opgelopen bedrag nog steeds open als invorderbaar.

Naam & Wapen

Huis Landfort, hier woonde mr. Gerrit Willem van 1803 tot aan zijn overlijden in 1823. Toen bestond het huis nog alleen uit het centrale deel op de foto.